Adrianus van Baardewijk

Jan van Baardwijk stuurde dit verhaal in over zijn opa Adrianus van Baardewijk. Het verhaal is opgetekend door Adrianus' jongste zoon Gerard van Baardewijk, die ooggetuige was van deze gruwelijke gebeurtenis.

Op slag dood

'Toen op 10 mei 1940 in de vroege morgen Nederland, en niet in het minst Rotterdam, opgeschrikt werd door het zware geronk van de overvliegende Duitse bommenwerpers en gevechtsvliegtuigen, was niemand er zich nog van bewust wat er op dat moment precies gebeurde en wat ons te wachten stond. Zelf was ik ’s morgens omstreeks 5 uur op de fiets gestapt en, aangezien het geluid van inslaande bommen uit de richting van de Maas kwam, naar de heuvel in het Rotterdamse park gereden.

Zware luchtgevechten vonden er plaats in de richting van en boven het vliegveld Waalhaven, en ook werden toen al de Maasbruggen onder vuur genomen. Het leek mij verstandiger om na korte tijd terug huiswaarts te keren waar men zich al ongerust maakte over mijn afwezigheid.

De eerste meidagen
Zo begonnen de eerste spannende dagen. Dagen van angst, van onzekerheid en in het begin nog van hoop, hoop op een spoedige beëindiging van de gewelddadigheden en op een min of meer bevredigende oplossing. Velen zagen in de eerste oorlogsdagen wel het gevaar van de overvliegende monsters maar beseften toch niet dat Rotterdam aan de vooravond stond van de grootste ramp uit z’n geschiedenis.

De 12e en de 13e mei (1e en 2e Pinksterdag) werden regelmatig onderbroken door luchtalarm. Aangeraden werd, zover er geen schuilkelder in de directe omgeving was, dekking te zoeken ’tegen scherven’ in het zogenaamde ’trapgat’. Zo ook bij ons in de Bergstraat. Enkele koffers waren gepakt en beneden in de gang geplaatst voor het geval wij zouden moeten vluchten. Vader Adrianus had ook nog een tas ingepakt met wat persoonlijke eigendommen, een tas die hij als regel bij luchtalarm in zijn hand had.

Inslag in de Bergstraat
Toen brak dinsdag de 14e mei aan. Op die dag waren in huis vader Adrianus van Baardewijk, een broer, een tante en mijn verloofde met haar jongere zuster. Beiden hadden hun intrek in ons huis genomen omdat het stadsdeel waar zij woonden geëvacueerd moest worden (omgeving Centraal Station).

Het was tegen één uur, we zouden juist gaan eten. Vader had gebeden, de Here om uitkomst gesmeekt. Gebeden voor onze uitgeweken regering in Londen, voor de koningin en haar huis en voor allen die reeds aan de lijve door het oorlogsgeweld waren getroffen.

Even nadat hij het amen had uitgesproken ging het luchtalarm! Ik hoor het vader nog zeggen; gauw naar de trap. Enkele van ons gingen wat treden naar beneden, anderen stonden bovenaan de trap. Vader stond met één been in de gang en met één been op de bovenste traptrede.

En toen, toen kwamen de bommenwerpers over, heel laag, met zwaar geronk. We hoorden bommen inslaan, ver weg en dichter bij. Zware dreunen waardoor het huis stond te trillen. En toen …. een vreselijke slag. Een bom was ingeslagen. Een afgrijselijk geschreeuw. Vader lag met een verbrijzeld hoofd over mij heen. Hij was op slag dood.'